Le Garde des Sceaux, des Seaux, des Sauts of des Sots?

In Frankrijk wordt de Minister van Justitie meestal aangeduid met de titel Garde des Sceaux, oftewel Zegelbewaarder. Wat is de herkomst van deze titel en waarom wordt hij heden ten dage nog steeds gebruikt?

Zegels en Zegelbewaarders kennen een lange voorgeschiedenis. In de vroegste oudheid, toen administratie, officiële documenten en brieven nog in kleiplaten werden gegraveerd, gebruikte men rolzegels als handtekening en om de echtheid ervan te waarborgen. Rolzegels zijn zegels in de vorm van een cylinder, die in de natte klei werden uitgerold. Het waren vaak zeer kunstig bewerkte kleine voorwerpjes met voorstellingen van goden, mensen of dieren maar ook van oorlogen of seksuele activiteiten. Voor de gewone man waren ze van hout, metaal, glas, ivoor, been of gebakken klei, voor koningen, edellieden en belangrijke families van edelsteen of halfedelsteen. Het precieze en tijdrovende ambacht van rolzegelsnijder stond in hoog aanzien. Rolzegels werden in de lengte doorboord, zodat de eigenaars ze aan een koordje bij zich konden dragen als sieraad. Bij opgravingen maar ook bij landbewerking door boeren worden in het Midden-Oosten (Mesopotamië) en in landen rond de Middellandse Zee (Egypte) nog steeds oude rolzegels gevonden.

Kleiplaten werden langzamerhand vervangen door perkament en later door papier. Rolzegels werden niet meer gebruikt, maar de behoefte om belangrijke staatsdocumenten te verzegelen als waarmerk van echtheid bleef. Dit gebeurde door middel van grootzegels (van de vorst en belangrijke staatslieden) en kleinzegels (van minder belangrijke personen) die in een druppel hete was werden gedrukt. Omdat het staatsbelang van grootzegels bijzonder groot was, werd voor het bewaren van de grootzegels een speciale zegelbewaarder aangesteld.

De geschiedenis van de franse Garde des Sceaux begint in de Middeleeuwen. Koning Philippe Auguste, die in 1194 tijdens een zware nederlaag tegen Richard Leeuwenhart bij Vendôme zijn hele équipage, al zijn schatten en al zijn archieven verloor moest deze archieven opnieuw samenstellen. Deze bevatten destijds namelijk alle verleende rechten en aanspraken, alsmede de verslagen van belangrijke gebeurtenissen en de vindplaats van belangrijke documenten. Hij gaf in 1195 de opdracht daartoe aan broeder Guérin (1157-1227), die uitgebreide koninklijke archieven opbouwde. Deze archieven werden toevertrouwd aan het beheer van de Chancelerie onder leiding van de Chancelier. In 1201 werd broeder Guérin door de koning benoemd tot plaatsvervangend Garde des Sceaux et des Archives Royaux. Pas in 1223 werd Guérin zelf door koning Louis VIII benoemd tot Chancelier.

Grootzegel van Philippe Auguste

Ook in Frankrijk onderkende men grands sceaux (voor belangrijke actes) en sceaux privés (voor ambtelijke documenten). De functie van Garde des Sceaux werd bekleed door de Chancelier (kanselier). Door belangrijke documenten van de koning te verzegelen bekrachtigde hij de koninklijke besluiten. Maar in 1304 werd het de Chancelier door koning Philippe V verboden om besluiten te bekrachtigen die in strijd waren met "de politieke traditie van het koninkrijk Frankrijk".

Dat is uiteraard een vrij ruim begrip. Omdat de Chancelier als officier niet kon worden ontslagen hadden koningen nogal eens last van chanceliers met wie ze niet goed konden opschieten. Dan wachtten ze met het nemen van besluiten totdat de Chancelier ziek was of met vakantie, in welke periodes zijn taak tijdelijk werd waargenomen door een plaatsvervangende Garde des Sceaux. Deze kon wel worden ontslagen en uit lijfsbehoud bekrachtigde hij dus alle documenten die de koning hem voorlegde. In de late middeleeuwen werd Chancelier een ereambt en werd het bewaren van de koninklijke zegels permanent overgedragen aan een Garde des Sceaux.

Tijdens de Franse Revolutie werden de ambten van Chancelier en Garde des Sceaux opgeheven en werd de minister van Justitie staatszegelbewaarder. Pas tijdens de Grondwetsherziening van 1848 werden het ambt én de titel van Garde des Sceaux officieel in ere hersteld en toevertrouwd aan de minister van Justitie. Deze minister heeft daarmee een nevenfunctie die geheel losstaat van de ministerraad, de regering en de politiek. Tot in onze tijd wordt in Frankrijk de minister van Justitie algemeen aangeduid met Garde des Sceaux. Onder de zegels die hij bewaart bevindt zich onder andere le Sceau de la République, waarmee de Grondwet van 1958 is verzegeld en die nog steeds wordt gebruikt voor grondwetswijzigingen en andere belangrijke documenten.

Le grand sceau de la République

De meeste landen ter wereld kennen grootzegels voor het waarmerken van internationale verdragen en andere belangrijke documenten. Ook het ambt van grootzegelbewaarder, een van de oudste ambten ter wereld, is bewaard gebleven. Tegenwoordig is dat vrijwel overal de minister van Justitie, onder andere in Nederland. In het Verenigd Koninkrijk is de Lord Chancellor de grootzegelbewaarder en in de Verenigde Staten de Secretary of State (minister van Buitenlandse Zaken).

In de franse spreektaal klinkt sceau (zegel) hetzelfde als seau (emmer), sot (gek) en saut (sprong). Niet zo vreemd dus dat er nogal wat woordgrappen bestaan over de Garde des Sceaux.

Bronnen: nl.Wikipedia, fr.Wikipedia, Infonu.nl en Ooreka.fr

Le garde des Seaux

La garde des Sauts

_____________________________

☑️ Beste plaatser van dit bericht,

fijn dat je gebruik maakt van dit forum. Doe alsjeblieft mee met de discussie die volgt op je bericht! Reageer zelf op de reacties die anderen geven. Dat mag ook best een bedankje zijn.

_____________________________

Rubrieken,

Klik hieronder voor meer berichten in dezelfde rubriek.

20171230, Kunst en Cultuur, Overheid

Reactie van Henri Bik op 30 December 2017 op 16.27: Interessante informatie Merci.! ik dacht dat het misschien een aanduiding voor het zwaard der gerechtigheid was, nu weet ik beter.

Overleden Reactie van Theodora Besse op 30 December 2017 op 17.54: Het zwaard der gerechtigheid is in het Frans "l'épée de justice". Het is een van de attributen waarmee vrouwe Justitia (als symbool van de onafhankelijke rechtspraak) is uitgerust. Zij heeft een blinddoek (gerechtigheid zonder aanziens des persoons), een weegschaal (de afweging die moet worden gemaakt) en een zwaard (het vonnis).

Reactie van Jan Vallentgoed op 30 December 2017 op 21.07: Uit "Dictionnaire Historique de la Langue Francaise - A. Rey (Le Robert, 2011)"

SCEAU n. m. est l'aboutissement (1256, scel ; fin XIIIe s., seau) de formes comme seel (1080)
et jusqu'au XIVe s. sael, saiel, seial, seax, seau, etc. ; le c (XVe s.), qui n'est pas étymologique, est
destiné à distinguer le mot de seau. La forme sceau l'emporte et élimine toutes les autres à partir du
XVe siècle. Toutes les formes sont issues du latin populaire °sigellum, altération du latin classique
sigillum, proprement « figurine, statuette », d'où « empreinte d'un cachet » et « signe, marque »,
diminutif de signum « marque distinctive, empreinte », avec divers emplois spéciaux, parmi
lesquels « cachet, sceau » (→ signe).
❏ Le mot est d'abord attesté (1080, seel) au sens d'« empreinte faite par un cachet sur de la cire, du
plomb, etc. », puis (XIIe s.) « cachet sur lequel sont gravées en creux l'effigie, les armes, la devise
(d'un souverain, d'un État, etc.) dont l'empreinte est apposée sur des actes pour les authentifier »
(v. 1180). L'emploi figuré pour « ce qui confirme », surtout usité dans la langue poétique, est attesté
depuis la fin du XIIe s. (le seel de foi a frait « il a rompu l'alliance avec Dieu »). ◆ Par extension,
le mot s'applique ensuite au droit attaché à l'emploi de l'empreinte d'authentification (fin XIVe s.,
seel), d'où droits de sceaux (XVe s.) et au XVIIe s. « taxe du droit du sceau » (1690), depuis droit de
sceau. Sceau désigne aussi (1530) une marque de fabrique indiquant l'origine.
■ Parallèlement, au milieu du XVIe s., le mot apparaît en composition pour désigner des plantes
dont une partie semble marquée d'une empreinte : sceau-de-Salomon n. m. (1549), dont le
rhizome garde, à la chute de chaque tige, une cicatrice semblable à un sceau ; sceau de Notre-
Dame (1573), d'abord (1538) seau Nostre Dame.
■ L'emploi figuré de sceau pour « signe manifeste de qqch. » (v. 1223) semble se répandre au
XVIe s. (1553), et pour « ce qui rend inviolable » dans la locution sous le sceau de confession
(1546, Rabelais ; ...de la confession, apr. 1650), puis couramment dans sous le sceau du secret
« préservé par l'inviolabilité du secret » (1691).
■ Au XVIIe s., au pluriel, sceaux désigne la fonction de chancelier (1636) et l'on dit dans ce sens
garde des sceaux.
■ Enfin, à l'époque classique, le mot sert de substantif verbal à sceller et signifie « action de
sceller (une lettre, un acte, etc.) » et « temps, lieu où l'on scelle », d'où officiers du sceau « dont
les fonctions ont rapport au sceau » (1690).

Reactie van Jan Vallentgoed op 30 December 2017 op 21.13: En verder:

❏ Le composé CONTRE-SCEAU n. m., d'abord contresaeel (1256) puis contre-scel (1611 ; encore relevé en 1878, Académie), terme technique, désigne un petit sceau complémentaire, apposé au revers du grand.

◈

SCELLER v. tr., réfection (1229, seler) de seieler (1080), seeler (v. 1131), représente l'aboutissement

du latin populaire °sigellare, altération du bas latin sigillare « empreindre, marquer d'un signe,

sceller », dérivé du classique sigillum.

■ Le verbe signifie d'abord (1080) « appliquer un sceau sur (un acte) pour l'authentifier » (Cf.

cacheter). Au début du XIIe s. (v. 1119) apparaît le sens analogique, « fermer hermétiquement

(une ouverture, un contenant) ». ◆ Par extension, sceller se dit (v. 1130) pour « fixer (qqch.)

dans un mur, de la pierre, etc. avec du plâtre, du ciment, etc. » ; de là viennent les emplois

techniques, par exemple sceller une glace (1765) et sceller des pavés (1870). De la première

valeur procède l'usage spécial de sceller pour « apposer les scellés sur (un objet) » (1328). ◆

Sceller (une promesse, une décision, etc.) « la confirmer par un acte muni de sceaux » (v. 1360,

seeler) est sorti d'usage, mais se perpétue dans l'emploi figuré au sens de « confirmer », d'abord

dans les constructions (v. 1360) seeler que « certifier que », sceller qqn de qqch. « lui promettre

que », etc., disparues.

◈

Le verbe a plusieurs dérivés.

■ SCELLEUR n. m. (v. 1260 seeleres (sujet) ; seelleur, XIVe s.), sorti d'usage pour désigner une

personne qui appose un sceau, est un terme technique, de même que SCELLAGE n. m. (1425,

seellage ; 1765, forme moderne), « action de sceller (qqch.) avec un mortier ».

■ SCELLÉ n. m., d'abord synonyme de sceau « cachet » ou « empreinte » (1439), désigne en droit

(1671, apposer le scellé ; puis 1804, les scellés) le cachet de cire apposé par l'autorité de justice

sur la fermeture d'un meuble ou la porte d'un local.

■ SCELLEMENT n. m. (1469, sellement ; 1721, forme moderne) s'emploie en maçonnerie (1671)

se dit par extension pour « fermeture hermétique » (1797) et par métonymie (1835) de la partie

d'un objet scellé engagée dans la matière qui scelle.

◈

Parmi les composés de sceller, deux sont encore en usage.

■ DESCELLER v. tr. (1473), réfection de dessaieler (v. 1180), de 1 dé-, signifie « défaire ce qui

est fermé d'un sceau, d'un cachet » puis (1660) a une valeur technique ; en dérive

DESCELLEMENT n. m. (1768).

■ CONTRE-SCELLER v. tr. (1307, contresceller), de contre* d'après contre-sceau (ci-dessus),

« marquer d'un contre-sceau », est vieilli.

❏ voir SIGILLAIRE.

Reactie van Jan Vallentgoed op 30 December 2017 op 21.31: Sorry voor de zooi, nu netjes (hoop ik)

L + SCEAU n. m. est l'aboutissement (1256, scel ; fin XIIIe s., seau) de formes comme seel (1080) et jusqu'au XIVe s. sael, saiel, seial, seax, seau, etc. ; le c (XVe s.), qui n'est pas étymologique, est destiné à distinguer le mot de seau. La forme sceau l'emporte et élimine toutes les autres à partir du XVe siècle. Toutes les formes sont issues du latin populaire °sigellum, altération du latin classique

sigillum, proprement « figurine, statuette », d'où « empreinte d'un cachet » et « signe, marque », diminutif de signum « marque distinctive, empreinte », avec divers emplois spéciaux, parmi lesquels « cachet, sceau » (→ signe).

❏ Le mot est d'abord attesté (1080, seel) au sens d'« empreinte faite par un cachet sur de la cire, du plomb, etc. », puis (XIIe s.) « cachet sur lequel sont gravées en creux l'effigie, les armes, la devise (d'un souverain, d'un État, etc.) dont l'empreinte est apposée sur des actes pour les authentifier » (v. 1180). L'emploi figuré pour « ce qui confirme », surtout usité dans la langue poétique, est attesté depuis la fin du XIIe s. (le seel de foi a frait « il a rompu l'alliance avec Dieu »). ◆ Par extension, le mot s'applique ensuite au droit attaché à l'emploi de l'empreinte d'authentification (fin XIVe s.,seel), d'où droits de sceaux (XVe s.) et au XVIIe s. « taxe du droit du sceau » (1690), depuis droit de sceau. Sceau désigne aussi (1530) une marque de fabrique indiquant l'origine.

■ Parallèlement, au milieu du XVIe s., le mot apparaît en composition pour désigner des plantes dont une partie semble marquée d'une empreinte : sceau-de-Salomon n. m. (1549), dont le rhizome garde, à la chute de chaque tige, une cicatrice semblable à un sceau ; sceau de Notre-Dame (1573), d'abord (1538) seau Nostre Dame.

■ L'emploi figuré de sceau pour « signe manifeste de qqch. » (v. 1223) semble se répandre au XVIe s. (1553), et pour « ce qui rend inviolable » dans la locution sous le sceau de confession (1546, Rabelais ; ...de la confession, apr. 1650), puis couramment dans sous le sceau du secret « préservé par l'inviolabilité du secret » (1691).

■ Au XVIIe s., au pluriel, sceaux désigne la fonction de chancelier (1636) et l'on dit dans ce sens garde des sceaux.

■ Enfin, à l'époque classique, le mot sert de substantif verbal à sceller et signifie « action de sceller (une lettre, un acte, etc.) » et « temps, lieu où l'on scelle », d'où officiers du sceau « dont les fonctions ont rapport au sceau » (1690).

❏ Le composé CONTRE-SCEAU n. m., d'abord contresaeel (1256) puis contre-scel (1611 ; encore relevé en 1878, Académie), terme technique, désigne un petit sceau complémentaire, apposé au revers du grand.

◈

SCELLER v. tr., réfection (1229, seler) de seieler (1080), seeler (v. 1131), représente l'aboutissement du latin populaire °sigellare, altération du bas latin sigillare

« empreindre, marquer d'un signe, sceller », dérivé du classique sigillum.

■ Le verbe signifie d'abord (1080) « appliquer un sceau sur (un acte) pour l'authentifier » (Cf. cacheter). Au début du XIIe s. (v. 1119) apparaît le sens analogique, « fermer hermétiquement (une ouverture, un contenant) ». ◆ Par extension, sceller se dit (v. 1130) pour « fixer (qqch.) dans un mur, de la pierre, etc. avec du plâtre, du ciment, etc. » ; de là viennent les emplois techniques, par exemple sceller une glace (1765) et sceller des pavés (1870). De la première

valeur procède l'usage spécial de sceller pour « apposer les scellés sur (un objet) » (1328). ◆ Sceller (une promesse, une décision, etc.) « la confirmer par un acte muni de sceaux » (v. 1360, seeler) est sorti d'usage, mais se perpétue dans l'emploi figuré au sens de « confirmer », d'abord dans les constructions (v. 1360) seeler que « certifier que », sceller qqn de qqch. « lui promettre que », etc., disparues.

◈

Le verbe a plusieurs dérivés.

■ SCELLEUR n. m. (v. 1260 seeleres (sujet) ; seelleur, XIVe s.), sorti d'usage pour désigner une personne qui appose un sceau, est un terme technique, de même que SCELLAGE n. m. (1425, seellage ; 1765, forme moderne), « action de sceller (qqch.) avec un mortier ».

■ SCELLÉ n. m., d'abord synonyme de sceau « cachet » ou « empreinte » (1439), désigne en droit (1671, apposer le scellé ; puis 1804, les scellés) le cachet de cire apposé par l'autorité de justice sur la fermeture d'un meuble ou la porte d'un local.

■ SCELLEMENT n. m. (1469, sellement ; 1721, forme moderne) s'emploie en maçonnerie (1671) se dit par extension pour « fermeture hermétique » (1797) et par métonymie (1835) de la partie d'un objet scellé engagée dans la matière qui scelle.

◈

Parmi les composés de sceller, deux sont encore en usage.

■ DESCELLER v. tr. (1473), réfection de dessaieler (v. 1180), de 1 dé-, signifie « défaire ce qui est fermé d'un sceau, d'un cachet » puis (1660) a une valeur technique ; en dérive

DESCELLEMENT n. m. (1768)

.

■ CONTRE-SCELLER v. tr. (1307, contresceller), de contre* d'après contre-sceau (ci-dessus), « marquer d'un contre-sceau », est vieilli.

❏ voir SIGILLAIRE.

Reactie van Hans Haamke op 31 December 2017 op 10.14: Interessant, Theodora !

Vanuit mijn eigen beroepskring (actuaris) hoorde ik eens dat de actuaris in de Romeinse tijd de bewaker van de zoutkist was. De Romeinse Legionairs werden in zout (sal, daarna salaris) betaald en er moest iemand zijn die er op lette dat de zoutkas zo gevuld was dat de verplichtingen jegens de legionairs ook getand gedaan kon worden. Heden ten dagen heeft de actuaris die rol nog in het vaststellen van de verplichtingen jegens verzekerden bij pensioenfondsen en verzekeraars..

Overleden Reactie van Theodora Besse op 31 December 2017 op 10.41: Dank Hans voor de aanvulling. Al is een actuaris iets anders dan een archivaris. Eerlijk gezegd had ik nog nooit van het beroep actuaris gehoord. Ik begrijp nu dat o.a. jij ervoor hebt gezorgd dat onze duurbetaalde pensioenen (anders dan de AOW) al gedurende vele jaren niet zijn verhoogd...

Zie MensenSamenleving van Infonu.

Het verhaal van de romeinse soldaten die in zout werden uitbetaald had ik wel eens gehoord.

Reactie van Hans Haamke op 31 December 2017 op 10.52: Maar ook hebben wij gezorgd, ondanks de gestegen levensduur in de laatste 20 jaar (in de jaren 80 leefden mensen nog gemiddeld 15 jaar als gepensioneerde, nu is dat ruim 20 jaar) er nog steeds geld in de pot zit voor huidige en toekomstige pensionado's !

En is een heel discussie te voeren of er wel of niet te veel in de pot zit, maar dat is een heel andere draad !

Overleden Reactie van Susan op 31 December 2017 op 11.00: prachtig uitgewerkt stuk weer Theodora Hans misschien wel leuk om dat draadje te starten.

Overleden Reactie van Theodora Besse op 31 December 2017 op 12.19: Lijkt mij ook wel interessant met een deskundige in ons midden. Wel ben ik ben bang dat Hans dan heel wat commentaar over zich heen krijgt. De tv-serie Zwarte Zwanen loog er destijds niet om: veel te veel geld in al die potten! Maar er waren ook andere geluiden, over wat de serie NIET liet zien. Zie hier. Het schijnt hem allemaal te zitten in de "dekkingsgraad", een rekenmethode die de Nederlandse Bank voor pensioenfondsen hanteert maar die zwaar onder vuur ligt. Enfin, het zou leuk zijn als Hans er een artikel aan zou willen wijden.