(Ik begreep dat een paar mensen moeite hadden met het doorklikken naar een andere pagina. Nu staat het hele verhaal op dezelfde bladzij, zodat iedereen het kan lezen. Veel leesplezier gewenst!)
De eerste regenbui in een nieuwe woning is altijd spannend, vooral als je bij de bezichtiging donkere plekken in het plafond hebt zien zitten.
We kopen dan ook gauw een paar emmers in vrolijke kleuren bij La Mine d’Or, de plaatselijke quincaillerie (als brugpieper vond ik dat een ontzettend geheimzinnig woord, quincaillerie, alsof je geheimtaal aan het leren was). Ook een beetje jammer is dat de afzuigkap onder stroom staat. En het lampje van de afzuigkap slaat pas in na gemiddeld vijf keer op de schakelaar drukken. Dat lijkt niet zorgwekkend veel maar probeer het eens uit als je ook overdag licht nodig hebt in je keuken. En de waterleiding beneden lekt een beetje maar onder die paar gaten kun je ook een emmer zetten. En we kunnen niet verbonden worden met het internet omdat wijlen de eigenaar-electricien de telefoondraden zo heeft geïnstalleerd dat de boel al overstuur raakt als je probeert te bellen.
Ach. Kleine ongemakken die doen denken aan de studententijd en die dus overkomelijk zijn. Intussen beginnen we ons thuis te voelen in het dorp en leren we het handjevol inwoners kennen. Ze vinden het wel grappig, een Citroën-malloot en een muziekjuf in het winkeltje van mevrouw Marat. Na de eerste voorzichtige praatjes over het weer en over de mooie natuur van de regio staan we steeds langer op straat te praten. Al snel is Weber de mari de la chanteuse en ik la citroënniste néerlandaise. ’s Morgens brood halen duurde eerst vijf minuten en nu is Weber zeker een kwartier weg. We lunchen net als de bouwvakkers bij het Café de Paris. Ik mag met mijn laptop bij de mevrouw in het Office de Tourisme werken, die van de buren gehoord heeft dat we zonder internet en telefoon zitten. De in de goot geraakte dichter in een armoedig huisje op de hoek komt cantharellen uit zijn vriezer brengen en een schotel stoofpeertjes. Ik geef mijn eerste muzieklessen in onze propvolle opslag-ruimte die vroeger electra-zaak was, waar de akoestiek natuurlijk zwaar te wensen overlaat, maar je moet ergens beginnen.
Ik vraag links en rechts naar de specialiteiten en recepten van de streek, leer pâté maken en gevogelte uitbenen, koop een weck-pan en maak pompoensoep in voor het hele jaar. We zijn zielsgelukkig en voelen ons omarmd door de gemeenschap. Dit dorp telt, met omliggende gehuchten en landerijen, 640 inwoners. Het dorp waar we in Nederland woonden, 64.000.
We zijn in een andere wereld terecht gekomen. Het gevoel is exotisch, net als toen je van de lagere school ineens brugpieper was geworden. Pats boem, nieuwe fiets, grote schooltas, reusachtig nieuw gebouw in een nieuwe stad met nieuwe kinderen, met dagelijkse gebeurtenissen waar je je over verwondert. Je bent een nieuw leven in geschopt dat vanaf dat moment het jouwe is. Met dagelijkse momenten van verwondering deinen we mee op de golven van het leven dat heel normaal is voor onze buren, Suzette en Pierre, voor Martine van het Office de Tourisme aan de overkant, voor Pascal de slager op de hoek, voor de familie Freitet van het Café de Paris op de andere hoek, en voor de moeders die hun kinderen om vijf uur van het piepkleine schooltje komen halen. We wennen aan de gewoonte iedereen, maar dan ook iedereen te groeten. En als je elkaar voor de tweede keer die dag tegenkomt, toch even halt houden en een praatje maken. Dit is dus het tragere levenstempo, dat nu bij ons leven hoort in plaats van bij die twee weken vakantie per jaar.
De avonden in Cazals zijn donker en doodstil. Zo stil dat als je je hoofd uit het raam steekt, je zeker weet dat alles wat je zojuist tegen elkaar zei, tot aan het einde van het dorp te horen is en je hoopt dat je in je verhaal geen namen hebt genoemd. Het enige licht komt van een paar oranje straatlampen. De achttiende-eeuwse daken aan de overkant van de straat zijn donker en verlaten van de zwaluwen die er overdag zo’n drukte maakten. Een paar stemmen uit het Café de Paris op de hoek omdat het vrijdagavond is. Het klappen van de luiken bij meneer en mevrouw Prevost, een vrachtwagen die door het dorp dendert en de enige hoorbare motor is. Het is tien over tien. Over een half uur is iedereen naar huis of naar bed.
Ik hoop dat ik vannacht wakker word, dan kijk ik uit het raam naar de sterrenhemel. Als ik dan hardop verzucht hoe mooi het is, snijdt mijn stem door de stilte en zou ik zomaar de hele straat wakker kunnen maken.
Dit fragment komt uit Frisse Start in La Douce France.
Je moet lid zijn van Nederlanders.fr om reacties te kunnen toevoegen!
Wordt lid van Nederlanders.fr